Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9734

Datum uitspraak2001-01-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/039278-99 en 16/039278-99A
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/039278-99 en 16/039278-99A Datum uitspraak : 31 januari 2001 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. R.A. van der Velde G/T: Nee V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte M. van V.] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 oktober 2000, 25 oktober 2000, 15 januari, 16 januari en 17 januari 2001. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 25 oktober 2000 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de aanvankelijke dagvaarding, zoals die, met toepassing van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 18 oktober 2000 nader is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 2. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij pleidooi is namens verdachte naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. Voor wat betreft het als feit 6 tenlastegelegde (de zaak waarover naar aanleiding van een cocaïnevondst in 1997 proces-verbaal is opgemaakt, het zogenoemde Coca-onderzoek) is daartoe aangevoerd dat het beginsel van fair trial is geschonden. Verdachte, jegens wie in 1997 reeds het vermoeden bestond van enige betrokkenheid bij het tenlastegelegde, is toen niet aangehouden. Met name vanwege capaciteitsproblemen bij de politie is het onderzoek voor wat betreft verdachte en zijn medeverdachten stopgezet in 1998. Veel later is het onderzoek hervat, met name naar aanleiding van vermoedelijke betrokkenheid van verdachte bij andere strafbare feiten, is hij over die oude zaak gehoord en is hij terzake vervolgd. Inmiddels is echter zoveel tijd verstreken sinds het feit is gepleegd dat de verdediging stelt daarvan nadelige gevolgen te ondervinden, met name omdat getuigen - maar ook verdachte - na een tijdsverloop van ruim drie jaren zich de gang van zaken ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde niet meer kunnen herinneren. De belangen van de verdediging zijn daardoor zozeer geschaad dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in die zaak, danwel dat op de voet van artikel 359a Wetboek van Strafvordering strafvermindering dient plaats te vinden. Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5 en 7, die zijn gepleegd in de periode nadat verdachte in het Coca-onderzoek naar voren was gekomen en terzake niet is aangehouden, is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, danwel dat terzake strafvermindering moet worden toegepast, omdat niet is ingegrepen in 1997. Het Openbaar Ministerie en de politie zijn volgens de raadsman van verdachte tekortgeschoten in de uitoefening van hun taken terwijl als naar behoren was gehandeld, verdachte naar moet worden aangenomen niet later opnieuw bij strafbare feiten betrokken zou zijn geraakt. Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde is aangevoerd dat ook daarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het is gebaseerd op dezelfde feitencomplexen als de overige tenlastegelegde feiten waarvoor de niet-ontvankelijkheid reeds is bepleit. De rechtbank verwerpt het verweer ten aanzien van alle feiten. Door het feit dat het Coca-onderzoek een lange tijd heeft stilgelegen, waarna verdachte alsnog is gehoord over zijn betrokkenheid bij die zaak en is aangehouden op de verdenking van andere strafbare feiten, zijn naar het oordeel van de rechtbank de beginselen van een goede procesorde niet geschonden. Door het tijdsverloop ondervinden zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie dat een aantal getuigen zich de gang van zaken niet goed (meer) kan herinneren, doch niet is gebleken dat er concrete omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat hier doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekortgedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. De omstandigheid dat verdachte later betrokken is geraakt bij andere strafbare feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan het Openbaar Ministerie worden toegerekend zodat ook voor die feiten geen aanleiding bestaat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren of de eventueel op te leggen straf te verminderen. 3. De bewijsbeslissing 3.1. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 6 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. 3.2. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 4. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden, door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde: Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden. 5. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft tezamen met anderen deelgenomen aan een organisatie die tot doel had om gedurende een aanzienlijke periode op grote schaal de Opiumwet te overtreden. Zo heeft verdachte grote hoeveelheden XTC-tabletten vervaardigt danwel laten vervaardigen. Verdachte zorgde voor de aankoop van machines en grondstoffen voor de vervaardiging van de drugs en regelde opslagplaatsen voor de produkten. - Uit de diverse onderzoeken is gebleken dat de organisatie naast directe familieleden, een groot aantal mensen omvatte, die louter uit winstbejag handelden. - Verdachte heeft naast het zich bezighouden met de vervaardiging van XTC-tabletten, grote hoeveelheden XTC-tabletten ruim 50 kilo) voorhanden gehad en zelfs in de woning van zijn broer bewaard. - Voorts heeft verdachte tezamen met anderen ongeveer 1.7 miljoen sigaretten vanuit België naar Nederland laten vervoeren zonder dat voor deze sigaretten accijns is betaald. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 27 april 2000, waaruit blijkt dat de verdachte eerder tot (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraffen is veroordeeld. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Verbeurdverklaring: De inbeslaggenomen en niet teruggegeven auto merk Opel Omega, gekentekend FN-GJ-76, is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van deze auto, die aan verdachte toebehoort, het bewezenverklaarde is begaan/voorbereid. Voornoemde auto zal daarom verbeurd worden verklaard. Onttrekking aan het verkeer: De inbeslaggenomen en niet teruggegeven weegschaal CAS SW-1 in Nettorama tas, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp, bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijfen is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven. Voornoemd voorwerp zal daarom onttrokken worden aan het verkeer. 7. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijnis de op te leggen straf, bijkomende straf en maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet en op artikel 97 van de Wet op de accijns. 8. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart verbeurd: 1 Opel Omega met het kenteken FN-GJ-76. Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 weegschaal CAS SW-1 in Nettorama tas. Dit vonnis is gewezen door: mrs. T.H.P. de Roos, E.F. Bueno en P. Dondorp, bijgestaan door A.L. Roosien als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2001.